home *** CD-ROM | disk | FTP | other *** search
/ De Interactieve IQ Test / De Interactieve IQ Test.iso / data / inleid5.txt < prev    next >
Text File  |  1995-10-14  |  14KB  |  179 lines

  1. Bezwaren tegen IQ-testen
  2.  
  3. Tot nu toe hebben wij een aantal bezwaren besproken die men kan opwerpen tegen 
  4. intelligentietesten en wij hebben gezien dat zij niet steekhoudend zijn. Nu moeten 
  5. wij ons bezighouden met enige andere tegenwerpingen, die wellicht beter gefundeerd 
  6. zijn en die op belangrijke punten het nut van IQÆs beperken, tenzij men ervoor zorgt 
  7. deze moeilijkheden te overwinnen. Het eerste bezwaar dat heel geregeld wordt 
  8. aangevoerd, heeft te maken met de invloed van al bestaande ervaring met en het 
  9. voorbereid zijn op testen. Het zou natuurlijk niet eerlijk zijn het IQ van twee 
  10. kinderen waarvan het ene nog nooit een intelligentietest heeft gezien, terwijl het 
  11. andere er intensief op werd voorbereid, te vergelijken, tenzij aangetoond kon worden 
  12. dat deze voorbereiding geen enkel effect had. De zaak is nogal gecompliceerd, maar 
  13. de feiten schijnen als volgt te zijn. De meeste kinderen halen de tweede of derde 
  14. maal dat zij een intelligentietest maken een hoger IQ, zelfs wanneer de test iedere 
  15. keer anders is. Deze stijging in IQ kan vijf tot acht punten bedragen, en zij is 
  16. zeer waarschijnlijk het gevolg van vermeerdering van kennis omtrent de 
  17. testprocedure, vermindering van de angst die altijd optreedt wanneer mensen met iets 
  18. nieuws geconfronteerd worden, en eenvoudigweg oefening in de soort vragen die in dit 
  19. type test gesteld worden. Als men de test driemaal heeft gemaakt, is er praktisch 
  20. geen stijging meer waar te nemen. Het goed voorbereid zijn kan in zekere mate 
  21. bijdragen tot het maken van de test, maar deze bijdrage blijft twijfelachtig en is 
  22. in ieder geval afhankelijk van de soort voorbereiding die men krijgt; het is heel 
  23. goed mogelijk dat verkeerde training het aantal IQ-punten niet vergroot maar 
  24. verkleint. Het kritische verwijt dat ervaring en voorbereiding het behaalde IQ 
  25. be∩nvloeden, is dus niet ongegrond; de moeilijkheden die hierdoor ontstaan, kunnen 
  26. gelukkig worden omzeild door kinderen, studenten en kandidaten niet ΘΘn keer, maar 
  27. verscheidene malen te testen. Met name belangrijke v≤≤rselectietesten moeten nooit 
  28. worden afgenomen bij mensen die niet gewend zijn aan het ondergaan van 
  29. intelligentietesten; als men dit in acht neemt, zullen er geen moeilijkheden 
  30. optreden.
  31. Het tweede bezwaar dat nogal eens wordt opgeworpen, houdt verband met het effect van 
  32. motivatie en angst. Zal een kind met weinig motivatie of een kind dat 
  33. verschrikkelijk angstig is over het resultaat, zichzelf niet te kort doen? Er is een 
  34. uitgebreide literatuur over het effect van motivatie en angst op kinderen, waarin 
  35. men aanwijzingen kan vinden dat een tekort aan motivatie niet speciaal nadelig is 
  36. voor het maken van intelligentietesten, tenzij er zo weinig motivatie is dat de 
  37. kandidaat het helemaal opgeeft. Dit komt zelden voor en is bijna zeker een 
  38. pathologisch verschijnsel; een dergelijke test wordt dan ook nooit meegeteld. Een 
  39. hoge graad van angst kan inderdaad een bijzonder nadelige uitwerking hebben op 
  40. kinderen. Dit zou een steekhoudend argument zijn tegen het gebruik van testen, ware 
  41. het niet dat er verscheidene wegen openstaan om de angst te verkleinen. Veel hangt 
  42. af van de wijze waarop de test wordt gebracht, en of hij wordt afgenomen door iemand 
  43. die het kind bekend is of door een vreemde. Een van de belangrijkste dingen is de 
  44. herhaling. De angst is het grootst bij de eerste maal dat een nieuwe test wordt 
  45. voorgelegd, maar men past zich snel aan en na de derde maal zijn er nog maar weinig 
  46. personen bij wie het gevoel van onlust zo sterk is dat het een nadelige invloed 
  47. heeft op het resultaat van de test. Dit wijst er al weer op dat herhaling van de 
  48. test en het daaraan wennen van het kind, de sleutel is tot een juiste meting. In 
  49. feite zijn er ten gunste van dat systeem nog vele andere argumenten. EΘnmaal testen 
  50. is om verschillende redenen verloren moeite. Het kind kan hoofdpijn hebben of door 
  51. een andere oorzaak beneden zijn gemiddelde blijven. Het kan in de war zijn door iets 
  52. dat met hem of met een van zijn familieleden is gebeurd. Het kan buikpijn hebben of 
  53. de punt van zijn potlood kan breken; het kan slecht geslapen hebben. Er zijn duizend 
  54. en ΘΘn dingen die alle op zichzelf geen diepgaand effect hoeven hebben op het 
  55. resultaat, maar die met elkaar een duidelijke discrepantie teweeg kunnen brengen 
  56. tussen het werkelijke IQ van het kind en het gemeten resultaat. Wordt het kind 
  57. echter herhaaldelijk getest, dan is het niet aan te nemen dat deze oorzaken iedere 
  58. keer zullen optreden en zal een test die niet in overeenstemming is met het 
  59. werkelijke IQ, uitgesloten kunnen worden. Het is voor de hand liggend dat het 
  60. gemiddelde van verscheidene testen betrouwbaarder is dan het resultaat van ΘΘn test, 
  61. en waar een beslissing buitengewoon belangrijk is, zoals bij een selectie-onderzoek, 
  62. mag men nooit op ΘΘn test vertrouwen.
  63. Dit laatste punt is ook van belang bij het volgende bezwaar dat vaak wordt 
  64. aangevoerd, namelijk dat het huidige IQ van een kind niet veel zou zeggen over zijn 
  65. IQ van enige jaren later. Wij hebben dit punt reeds besproken en wij hebben 
  66. vastgesteld dat het niet direct relevant was bij het testen van volwassenen, doch 
  67. dat er in het geval van kinderen wel moeilijkheden kunnen optreden. De gegevens 
  68. leveren helaas geen breed fundament en hebben niet genoeg overtuigende bewijskracht, 
  69. maar het schijnt dat jaarlijkse herhaling van intelligentietesten belangrijke nadere 
  70. informatie verstrekt voor een beslissing omtrent het al dan niet bevorderen. en 
  71. bovendien de angst die over de eerder genoemde punten kan ontstaan, verlicht.
  72. Uit de voorafgaande beschouwing blijkt wel dat het, gezien vanuit het standpunt van 
  73. degene die de test afneemt, niet wenselijk is om te werken met gemengde groepen, 
  74. waarbinnen sommigen test-ervaring hebben en anderen niet. Ideaal zou het zijn als 
  75. men of mensen had die nog geen enkele test-ervaring hadden of een groep waarvan 
  76. iedereen reeds twee of drie testen van een bepaald soort had ondergaan. De eerste 
  77. situatie is praktisch niet te verwezenlijken. Alle kinderen van omstreeks twaalf 
  78. jaar hebben ervaringen met testen en ook veel volwassenen zijn op een of andere 
  79. manier al eens getest, hetzij bij de keuring voor de dienstplicht, hetzij in verband 
  80. met een beroep. Onder deze omstandigheden zou men ernaar moeten streven dat iedereen 
  81. een zekere ervaring opdoet met de opgaven die in de intelligentietesten worden 
  82. gesteld. Vanuit dit gezichtspunt geloof ik dat wij sommige televisieprogramma's 
  83. moeten toejuichen waardoor grote groepen mensen zonder moeite vertrouwd raken met de 
  84. opgaven van de intelligentietesten en de methoden om ze op te lossen. Op dezelfde 
  85. wijze stel ik mij voor dat het verschijnen van een programma als dit psychologen die 
  86. zich ernstig met dit probleem bezighouden, welkom zal zijn, omdat het zonder twijfel 
  87. de mensen die vertrouwd zijn met de moderne intelligentietesten, in aantal doet 
  88. toenemen. Misschien zal dit ideaal dus in de nabije toekomst verwezenlijkt kunnen 
  89. worden, wanneer iedereen een voldoende mate van test-kennis heeft bereikt, zodat 
  90. speciale voorbereiding en ervaring niet meer nodig zijn.
  91. Wij moeten ons nu bezighouden met een ander bezwaar dat tegen de intelligentietest 
  92. wordt opgeworpen en dat veel meer hout snijdt dan de tegenwerpingen waarin wij ons 
  93. tot nu toe hebben verdiept. Dit bezwaar wordt vaker door psychologen dan door leken 
  94. gemaakt en het is ongetwijfeld gefundeerd. Men stelt het ongeveer als volgt. Het 
  95. bepalen van een intelligentiequotiδnt impliceert dat wij ons bezighouden met ΘΘn 
  96. algemeen geestelijk vermogen dat men intelligentie noemt en dat in meer of mindere 
  97. mate het succes bepaalt dat men bij een grote verscheidenheid van intellectuele 
  98. opgaven heeft. Deze veronderstelling is maar in een beperkte mate gerechtvaardigd; het 
  99. kan zijn dat onze prestaties in verschillende opgaven niet alleen worden bepaald 
  100. door dit algemene vermogen, maar bovendien door een aantal meer gespecialiseerde 
  101. vermogens. Is dit inderdaad het geval, dan zou men het IQ slechts kunnen beschouwen 
  102. als een soort gemiddelde van gespecialiseerde vermogens; het zou dus zowel de 
  103. voordelen als alle nadelen van een gemiddelde bezitten.
  104. Deze speciale vermogens doen zich vooral voor: (a) in verband met de verschillende 
  105. inhoud van de testen, en (b) in verband met de verschillende daarbij betrokken 
  106. psychologische functies. Een zelfde probleem kan in een intelligentietest worden 
  107. gesteld op verbale of numerieke wijze, of op het vlak van het ruimtelijk 
  108. waarneembare, en het succes van de testpersoon kan afhangen van de manier waarop het 
  109. probleem gepresenteerd wordt. Laten wij de drie opgaven die hieronder staan, eens 
  110. bekijken:
  111.  
  112. 1. Zwart staat tot wit als hoog staat tot: (1) laag, (2) groen, (3) naar boven, (4) ver.
  113. 2. 14 staat tot 7 als 30 staat tot: (1) 15, (2) 13, (3) 20, (4) 11. 
  114. 3.    staat tot     als staat tot: (1)   , (2)   , (3)  , (4)
  115.  
  116. Dit vermoeden is steekhoudend gebleken; iemands reacties worden voor een groot deel 
  117. bepaald door het feit dat het materiaal verbaal, numeriek of ruimtelijk is en wij 
  118. zijn dus gerechtigd tot op zekere hoogte iemands verbale intelligentie, zijn 
  119. numerieke intelligentie, zijn ruimtelijk voorstellingsvermogen enzovoort, los van 
  120. elkaar te meten.
  121. Zo zijn er ook verschillen wat de geestelijke functies betreft, welke die van het 
  122. materiaal doorkruisen. Wij zouden onze testpersonen kunnen vragen om relaties te 
  123. ontdekken en relaties aan te wijzen, zoals in de voorbeelden hierboven. Wij zouden 
  124. hun kunnen vragen een aantal woorden, vormen of getallen te vergelijken en de 
  125. overeenkomsten en verschillen te noteren. Wij zouden hun kunnen vragen verbale, 
  126. numerieke of ruimtelijk-visuele dingen uit het hoofd te leren en te reproduceren. 
  127. Dit zijn maar een paar van de ontelbare manieren waarop wij materiaal en functies 
  128. kunnen onderverdelen, maar men ziet dat wanneer wij er alleen maar drie van elk 
  129. nemen, er al negen verschillende soorten testen zijn die ieder op tenminste ΘΘn 
  130. belangrijk punt van elkaar afwijken. In plaats van iemand een algemeen IQ te geven, 
  131. zouden wij hem beter afzonderlijke testen voor elk van deze combinaties kunnen laten 
  132. maken en op grond van de resultaten hiervan een geschakeerd beeld van zijn vermogens 
  133. vaststellen. Dit is natuurlijk een omvangrijke opgave; er zijn om en nabij 140 
  134. van dergelijke categorieδn die dan getest zouden moeten worden, zodat bij een tempo 
  135. van ΘΘn uur per test en een veertigurige testweek een redelijk voldoende bepaling 
  136. van iemands geestelijke vermogens ongeveer een volle maand testen zou vragen! 
  137. Praktisch is dit natuurlijk onuitvoerbaar, hoewel dergelijke lange perioden helemaal 
  138. niet ongebruikelijk zijn in de fysica, wanneer bijvoorbeeld het nuttig effect van 
  139. een nieuwe machine bepaald moet worden of de vraag moet worden beantwoord hoe snel 
  140. er metaalmoeheid optreedt; in deze gevallen kunnen testen jaren duren.
  141. Het IQ kan beschouwd worden als een gemiddelde dat een algemeen idee geeft van het 
  142. prestatieniveau in een keur van al deze verschillende soorten testen; het verschilt 
  143. van test tot test al naar gelang de samenstelling van de geselecteerde functies en 
  144. materiaal. Zo zijn sommige intelligentietesten geheel gebaseerd op verbaal 
  145. materiaal, andere helemaal niet-verbaal en vele alleen numeriek. Op dezelfde wijze 
  146. zijn de functies die men test, en de vorm waarin men test, van test tot test anders. 
  147. Hieruit volgt dat verschillende intelligentietesten geen nauwe overeenstemming 
  148. bereiken in het bepalen van het individuele IQ. De overeenstemming tussen 
  149. verschillende beproefde testen is meestal redelijk groot, doch niettemin verre van 
  150. volmaakt; verschillen van tien punten in het IQ tussen de ene test en de andere zijn 
  151. niet zeldzaam. Uit het voorafgaande volgt dat iemands IQ het best beoordeeld kan 
  152. worden door middel van testen die verschillende vormen van opgaven en ook 
  153. verschillend materiaal gebruiken voor het toetsen van iemands geestelijke vermogens; 
  154. om deze reden zijn de opgaven van de acht testseries in dit programma juist op deze 
  155. manier samengesteld.
  156. Men moet wel inzien dat voor de meeste praktische doeleinden, zoals beroepskeuze en 
  157. industriδle selectie, het IQ waarschijnlijk veel minder bruikbaar is dan het 
  158. nauwkeurig meten van iemands specifieke vermogens. Als we Jantje en Pietje, die nu 
  159. groot geworden zijn en naar de universiteit willen, moeten adviseren welke vakken 
  160. het best geschikt voor hen zijn, zal het ons niet veel helpen te weten dat Jantje 
  161. een IQ van 135 heeft en Pietje een IQ van 128. Maar het helpt ons veel meer te weten 
  162. dat Pietje bij het testen van zijn verbale vermogen een IQ van 150 haalde en Jantje 
  163. een van 115, terwijl de numerieke en ruimtelijke-visuele testen het omgekeerde 
  164. uitwezen. De beslissing of er aanwijzingen bestaan voor de studie in moderne talen 
  165. of fysica, kan veel gemakkelijker genomen worden op basis van deze gegevens dan op 
  166. grond van een algemeen IQ. Met de jaren is men zich dat steeds meer gaan realiseren, 
  167. veel meer dan nog omstreeks 1950 het geval was, maar het moet toch gezegd worden dat 
  168. de testen voor specifieke vermogens nog altijd niet zo algemeen gebruikt worden als 
  169. eigenlijk zou moeten. Dat men deze beter ontwikkelde en machtiger testmethoden niet 
  170. gebruikt, is hoofdzakelijk te wijten aan het conservatisme van leraren en anderen 
  171. die grootgebracht zijn met de traditionele intelligentietesten; gedeeltelijk ligt de 
  172. oorzaak ook in het feit dat het ontwikkelen van een dergelijk middel kostbaar is en 
  173. vele jaren diepgaand onderzoek vergt. De maatschappij heeft zich nooit bijzonder 
  174. bekommerd getoond over een verbetering van de gewone intelligentietest door middel 
  175. van moderne ontdekkingen. Daarom heeft men de noodzakelijke research ook niet 
  176. ondersteund, zodat er nog maar een paar gestandaardiseerde testen voor het doel 
  177. bruikbaar en beschikbaar zijn.
  178.  
  179.